Artikel Diabetes Video (03m)

Lipodystrofie en diabetes

Bij lipodystrofie ontbreekt het onderhuids vetweefsel geheel of gedeeltelijk en dat heeft verschillende effecten op de suikerhuishouding in het lichaam. Dit kan het risico op diabetes type 2 verhogen. Dr. Ingrid Jazet, internist in het LUMC, bespreekt de rol van bruin en wit vet in het menselijk lichaam en hoe de vetverdeling van invloed kan zijn op het metabole systeem en de gezondheid.
Geplaatst op

De relatie tussen te veel vetweefsel in de vorm van overgewicht of obesitas en diabetes type 2 wordt in de praktijk makkelijk gelegd. Maar ook het tegengestelde is waar: mensen met te weinig vetweefsel lopen ook een hoger risico op het ontwikkelen van diabetes type 2. Bij lipodystrofie ontbreekt het onderhuids vetweefsel geheel of gedeeltelijk en dat heeft verschillende effecten op de suikerhuishouding in het lichaam. Dr. Ingrid Jazet, internist in het LUMC, vertelde er tijdens de Tweedaagse Diabetesnascholing meer over.

Bruin en wit vet

In het lichaam bevinden zich verschillende typen vetcellen: witte en bruine vetcellen. Bruine vetcellen zitten met name tussen de schouderbladen bij neonaten, langs de grote bloedvaten en supraclaviculair. Deze cellen zijn vooral in de kinderleeftijd van belang, omdat een kind relatief eenvoudig veel warmte verliest. Bruine vetcellen zijn in staat om de verbranding van triglyceriden en glucose te ontkoppelen van de energieproductie (ATP-synthese), waardoor warmte vrijkomt. Uit onderzoek blijkt dat mensen met obesitas minder bruin vetweefsel hebben. Wit vet zit vooral in het gezicht, borsten, armen, buik, heupen en bovenbenen. Het biedt bescherming en houdt warmte vast. Lang werd gedacht dat de belangrijkste functie van vetcellen de opslag van triglyceriden was, maar dat beeld is de laatste decennia bijgesteld. In de jaren 90 kwam naar voren dat vetweefsel ook allerlei hormonen produceert, waaronder leptine1-3.

Vet: goed of niet goed?

Vetweefsel heeft dus verschillende belangrijke lichaamsfuncties. Of het vet ‘goed’ kan worden genoemd of niet, is verbonden met de verdeling van het vetweefsel. Een ‘peervormige’ verdeling met relatief meer vet op de heupen en billen, wordt als gunstiger gezien. Daarbij bestaat het vetweefsel vaak uit kleine vetcellen die heel gevoelig zijn voor insuline en triglyceriden opslaan. Vetweefsel dat meer in de buik zit, zoals in de ‘appelvormige’ verdeling, produceert meer inflammatiestoffen en minder van het hormoon leptine. Daarnaast voert het ook meer vrije vetzuren af, die direct in de lever terechtkomen. Dat kan uiteindelijk leiden tot leververvetting en steatose1-4.

Leptine

Leptine wordt aangemaakt door onderhuids wit vetweefsel. De hoeveelheid ervan is evenredig met de hoeveelheid vetweefsel én de voedingsstatus. Iemand met veel vetweefsel produceert meer leptine. Het wordt ook acuut geproduceerd tijdens en na een maaltijd, om een seintje af te geven aan de hersenen dat minder voedsel ingenomen moet worden, en het lichaam aan te zetten tot energieverbruik4-8. Bij mensen met veel vetweefsel is de leptinewaarde vaak chronisch te hoog en lijkt er resistentie op te treden. Leptine heeft effect op onder andere de schildklier, het verzadigingsgevoel, eierstokken en het immuunsysteem. Maar ook op lever, spieren en alvleesklier en daarmee op glucoseproductie, glucoseopname, insulinesecretie en glucagonsecretie4,7-10.

Lipodystrofie

Iemand met lipodystrofie en dus heel weinig onderhuids vetweefsel, produceert te weinig leptine. Deze mensen hebben veel trek en eten ook veel, maar de vetten worden niet onderhuids opgeslagen. Wel in organen als de lever en ook visceraal, waar het voor metabole problemen zorgt. Lipodystrofie zorgt zo voor verhoogde niveaus van triglyceriden, suiker, een vervette lever, hartziekte en nieraandoeningen6,7,11-17. Lipodystrofie kan worden opgedeeld in een gegeneraliseerde en partiële vorm en kan zowel een erfelijke oorzaak hebben als verworven zijn. Er zijn ook verschillende subtypes, ieder met eigen kenmerken18-21.

Gemeenschappelijke kenmerken van lipodystrofie:18

  • extreme insulineresistentie, zeker in verhouding tot het lichaamsgewicht (extreem hoge insulinebehoefte bij aparte vetverdeling moet doen denken aan lipodystrofie);
  • verlies van onderhuids vetweefsel;
  • kinderen die moeilijk groeien;
  • een gespierd uiterlijk;
  • sterke venetekening;
  • hyperpigmentatie in huidplooien;
  • ‘cushing’-uiterlijk;
  • kenmerken van acromegalie (kaak en handen);

Familiaire partiële lipodystrofie (FPLD) type 2 gaat soms gepaard met cardiomyopathie. Deze patiënten moet eens per jaar of twee jaar de hartspierfunctie laten testen. Voor dit subtype geldt ook dat het voor de familie belangrijk is om zich te laten testen22.

Behandeling

Dieet is de hoeksteen van de behandeling van lipodystrofie met leververvetting en metabole afwijkingen. Daarnaast geeft dr. Jazet aan dat de reguliere medicatie voor de behandeling van diabetes type 2 kan worden ingezet, eventueel met een fibraat en/of visoliecapsules voor patiënten met hoge triglyceridewaarden. Ze noemt ook recombinant humaan leptine, waarvan studieresultaten een voordeel laten zien bij patiënten met gegeneraliseerde lipodystrofie bij leververvetting, het verlagen van bloedglucosewaarden en het tegengaan van hypertriglyceridemie11,16,18,23,24. Hierbij noemt ze wel dat voor iemand zonder subcutaan vet een subcutane injectie pijnlijk kan zijn. Het middel wordt op dit moment alleen vergoed bij specifieke groepen mits ze niet uitkomen met reguliere medicatie en mits voorgeschreven door een expertisecentrum25.

Bronnen door de spreker gebruikt:

  1. Lyon CJ et al. Endocrinology 2003;144:2195-200.
  2. Trayhurn P et al. Br J Nutr 2004;92:347-55.
  3. Eckel RH et al. Lancet 2005;365:1415-28.
  4. Ceddia RB. 2005. International Journal of Obesity, 29:1175–1183.
  5. Friedman JM. 2010. Nature Medicine, 16(10):1100–6.
  6. Kelesidis T, et al. 2010. Ann Intern Med, 152(2):93–100.
  7. Park HK, et al. 2015. Metabolism, 64(1):24–34.
  8. Obradovic, M et al. Front Endocrinol 2021, 12:585887.
  9. Lago F, et al. 2007. Nat Clin Pract Rheumatol, 3(12):716–724.
  10. Hausman GJ. et al. Biochimie2012, 94(10):2075-81.
  11. Oral EA. 2003. Rev Endocr Metab Disord, 4(1):61–77.
  12. Moon HS, et al. 2013. Endocr Rev, 34(3):377–41.
  13. Park HK, et al. 2014. Prime Rep, 4;6:73.
  14. Unger RH. 2003. Endocrinology, 144(12):5159–65.
  15. Unger RH, et al. 2015. Cell Metabolism, 21(1):15–20.
  16. Brown et al. J Clin Invest. 2018; 128(8): 3504–3516.
  17. Petersen KF, et al. J Clin Invest. 2002; 109:1345–1350.
  18. Brown RJ, et al. J Clin Endocrinol Metab 2016,101:4500-4511.
  19. Garg A. J Clin Endocrinol Metab 2011, 96: 3313–3325.
  20. Gupta N, et al. J Clin Endocrinol Metab 2017, 102:363-374.
  21. Chiquette E, et al. 2017. Diabetes Metab Syndr Obes, 10 375–383.
  22. Araujo-Vilarset al. Presse Med 2021.
  23. Akinçi B et al CurrDiab Rep (2018) 18:139.
  24. EMA, metreleptine SmPC (beschikbaar via: https://www.ema.europa.eu/en/medicines/human/EPAR/myalepta#product-info)
  25. Publicatie advies metreleptine - Zorginstituut Nederland (beschikbaar via: https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/adviezen/2019/10/21/gvs-advies-metreleptine-myalepta)
Vond u dit interessant?
Blijf op de hoogte

Wil je op de hoogte blijven van nieuwe (on demand) nascholingen en artikelen? Schrijf je dan in voor de MedClass nieuwsbrief.